L.S.,
Ongetwijfeld wordt u in uw praktijk af en toe geconfronteerd met zieken waarbij u na grondige auscultatie en na het vaststellen van de objectieve symptomen en het voorschrijven van de aangepaste behandeling, toch met een wat wrang gevoel achterblijft. Dat u zich afvraagt: Maar wat is er bij meneer X of mevrouw Y nu eigenlijk aan de hand? Waarom loopt mevrouw Y nu toch telkens opnieuw keelontstekingen op? En wat is toch dat gevoel dat mij steeds bekruipt dat die angina ’s daar niet zomaar zijn, dat ze een taal spreken, iets uitspreken dat niet gezegd kan worden… Of wat zijn toch die hartkloppingen van mijnheer X en waarom steken ze nu eens wel en dan weer niet de kop op? Heeft mijnheer X misschien een zekere ‘winst’ aan zijn tachycardie? Of drukt zij wellicht iets uit over hoe mijnheer X in het leven staat? Wat de graad van zijn passie is?
Dit soort vragen die we ons – vaak onuitgesproken- doorheen onze praktijk als huisarts, internist, psychiater of psycholoog voortdurend stellen, kunnen we herleiden tot de vraag naar het wezen van de zieke mens (“en” zegt von Weizsäcker “een mens die niet ziek zou worden, zou geen mens zijn…”).
En zo ontstaan nieuwe vragen: Wat is dat nu eigenlijk: ‘ziek zijn’? En wat bedoelen we als we over ‘psychosomatiek’ spreken? Spreken we dan over een soort vreemde ‘Deus ex machina’, de psyché, die als onze objectieve kennis in gebreke lijkt te blijven, ons ter hulp schiet? En wat en hoe is die psyché van de soma? Of, hoe ‘somatiseren’ zich psychische problemen, en waartoe? Uiteindelijk: Beschikken wij over concepten of denksporen om beiden samen te denken, niet tegenover elkaar, maar, in hun onderscheiden-zijn, toch met elkaar?
Op deze vragen probeert von Weizsäcker in ‘Pathogenetische studies’ en in ‘Lichaamsgebeuren en neurose’ een aanzet tot antwoord te zoeken. Hij doet dat aarzelend, steeds teruggrijpend naar de geïnstitutioneerde kennis, maar ook steeds dat objectieve weten achter zich latend, tastend zoekend zich een weg banend –samen met zijn patiënten- op zoek naar nieuwe invalshoeken, naar andere denkpistes, naar mogelijkheden om de ziekte te laten spreken, haar in beweging te brengen, naar interpretatieschermen en remedies voor de vaak passionele lotgevallen van de zieke, zijn ziekte en het leven.
In ‘Pathogenetische studies’ presenteert von Weizsäcker ons aan de hand van een vijftal concreet diagnostische ziektebeelden (angina tonsillaris, diabetes insipidus, paroxysmale tachycardie, hysterische verlamming, diplopie) een schets van hoe wij de psychosomatiek zouden kunnen denken en biedt hij ons precaire en voorlopige praktisch-conceptuele werktuigen aan (subject, ambivalentie, anti-logica, crisis, vormcirkel…) die dat denken mee gestalte, lijf en leden, kunnen geven.
In Lichaamsgebeuren en neurose gaat hij dieper in op, maakt hij een soort gedetailleerde ommeganck van de levensgeschiedenis van een patiënt die aan een mictiestoornis lijdt. Hierbij verschijnt een voortdurende wisselwerking tussen soma en psyché, fysiologie en psychologie, tussen lijf en geest, tussen de zieke en zijn ‘omwereld’, tussen de patiënt en zijn arts.
Zowel ‘Lichaamsgebeuren en neurose’, als ‘Pathogenetische studies’ worden door von Weiszäcker zelf beschouwd als zijn stilistisch en inhoudelijk best geslaagde oefeningen. Hij kreeg er van Freud diens uitdrukkelijke waardering voor.
De generatie geneesheren en internisten die hun praktijk uitoefenden in de decennia die volgden op de tweede wereldoorlog waren min of meer bekend met delen van het werk van von Weizsäcker. Getuige hiervan, de nederlandstalige vertaling van ‘Der kranke Mensch’ (‘De zieke mens’, L. J. Veen’s uitgeversmaatschappij N.V., Amsterdam, 1955, uitgeput). Een boek dat overigens een prominente plaats innam in de wetenschappelijke bibliotheek van menig huisarts. Citeren we uit het voorwoord van prof. Dr. L. Van Der Horst: “…De waarde van het boek ligt in de betekenis van de auteur, die als internist en neuroloog een lange klinische loopbaan achter zich heeft. Hij was een pionier op het terrein der functionele ziektes. De wijze waarop hij in de kracht van zijn leven de geneeskunde wees op haar te éénzijdig doorgevoerde causaliteitsdrang en op haar gemis van een alles-omvattend mensbeeld, was voor die dagen een bewijs van een vooruitziende blik.”
Later is von Weizsäcker, zeker in Vlaanderen, minder in Nederland, wat in de vergetelheid geraakt. In het franse taalgebied is de interesse steeds blijven bestaan: ‘Der Gestaltkreis’ (‘Le cycle de la structure’) werd vertaald door Michel Foucault en Daniel Rocher (1958), aan de UCL en in mindere mate ook aan de KUL werd het werk van von Weizsäcker gedoceerd (Jacques Schotte, 1967-69, 1984-85, e.a.). Recent nog verscheen een franse vertaling van het magnum opus van onze auteur: ‘Pathosophie’ ( vertaling Marc Ledoux et all, Millon, 2011).
De hierbij aangekondigde publicatie van de Nederlandse vertaling van twee van de centrale gevalsstudie-reeksen van von Weizsäcker wil een uitnodiging zijn om opnieuw aan te knopen bij de studie van een geneeskunde waarbij de relatie tussen de patiënt en zijn dokter centraal staat en daardoor een kunst van het genezen wordt, waarbij de patiënt zijn ziek-zijn beweegt, en waarbij de dokter opnieuw zijn functie van waarachtig genees-heer op zich neemt.
(G.A.)
U kan het boek reeds vooraf bestellen via deze website!